Één keer per jaar, op de 10e van de zevende maand was door de HERE bepaald dat er een dag van verzoening moest plaatsvinden. Met offers door Hem zelf voorgeschreven. Verzoening door middel van het offeren van drie zondoffers. Een stier voor de zonden van de (hoge)priester en twee geitenbokken voor de verzoening van de zonden van het volk. (zie Lev 16) De aanleiding was dat twee zonen van Aaron Nadab en Abihu ongevraagd met anders vuur dan van het altaar genomen in hun wierookvat Gods aangezicht waren genaderd. Het heiligdom waren binnengegaan. De Heilige antwoordde met verterend vuur. Aärons zonen vonden de dood. (Lev 10:1-7) Daarom mocht alleen de hogepriester één keer per jaar niet zonder bloed en reukwerk genomen van het altaar het Heilige der Heilige binnengaan. De hogepriester moest op die dag in zijn witte klederen gekleed zijn. Het volk at en dronk niets op die dag, vastte voor Gods aangezicht en beleed hun zonden en schuld. De hogepriester moest die dag 5 x zich verkleden en zijn lichaam in water baden. Hij deed eerst verzoening voor eigen zonden en schuld. Door middel van het offeren van een stier. Hij legde de handen op de kop van het beest en droeg zijn zonden over op de stier, die plaatsvervangend geofferd werd. Daarna deed hij hetzelfde maar dan voor de priesters. Het bloed van de stier werd opgevangen en door de hogepriester binnen het voorhangsel gebracht. Op de verzoendeksel werd het bloed gesprenkeld 1 x naar boven 7 x naar beneden. Ook werd het brandofferaltaar 7 x met bloed besprenkeld. YOM KIPPUR